Boeddha Shakyamuni — de grondlegger van het Boeddhisme en voorheen prins Siddharta — werd rond het jaar 560 v.Chr. geboren in een koninklijke familie. Hij groeide op omringd door rijkdom en schoonheid en had de meest gunstige omstandigheden voor een voorspoedige spirituele ontwikkeling. In oude teksten wordt hij beschreven als lang, krachtig en met blauwe ogen. Maar wie was hij nu werkelijk en wat maakte hem zo bijzonder?
Jarenlang werden alle nare en confronterende kanten van het leven zorgvuldig weggehouden bij de jonge prins Siddharta Gautama. Totdat hij op 29-jarige leeftijd, gedreven door nieuwsgierigheid, voor het eerst het paleis verliet. Op drie opeenvolgende dagen ontmoette hij drie mensen. Eerst een zieke, gekweld door pijn en ellende. Daarna een totaal verzwakte, bejaarde man. En tenslotte zag hij een overleden persoon. Dit waren ervaringen die hij nog nooit had meegemaakt of gezien. In dat moment besefte hij dat niets in het leven blijvend is, en dat dit soort lijden onlosmakelijk verbonden is met het bestaan van alle levende wezens.
Hij wilde een oplossing vinden voor dit fundamentele lijden en besloot zijn wereldse leven achter zich te laten. Zijn prinselijke bestaan was overladen met alle luxe die men zich kon wensen. Toch herinnerde Shakyamuni zich later dat hij hier nooit echt van had genoten of er werkelijk geluk in had gevonden. Hij wist dat dit soort genot slechts een illusie was. Hij ging op zoek naar een ware levensfilosofie die het bestaan voor alle mensen zou kunnen doorgronden.
Jarenlang onderwierp hij zichzelf aan strenge ascetische disciplines, maar uiteindelijk kwam hij tot de conclusie dat volledige zelfontkenning niet de weg naar bevrijding was. Hij liet deze praktijken achter zich en vestigde zich in de buurt van de stad Gaya onder een vijgenboom, waar hij zich langdurig in meditatie terugtrok. Daar bereikte hij een ontwaken tot de ware aard van het leven en alle dingen. Door dit ontwaken werd hij ‘Boeddha’ genoemd, wat ‘de Verlichte’ betekent. Na zijn verlichting bleef Shakyamuni nog enige tijd onder de boom, vervuld van vreugde over zijn bevrijding, maar ook bezorgd over hoe moeilijk het zou zijn om aan anderen over te brengen wat hij had gerealiseerd. Toch besloot hij het te proberen, zodat de weg naar bevrijding uit het lijden van geboorte en dood voor iedereen toegankelijk zou worden.
Historisch gezien reisde hij bijna 40 jaar lang door heel India. Hij deelde zijn verlichting, pleitte voor vrede en onderwees iedereen hoe zij hun oneindige potentieel konden bevrijden. Shakyamuni leerde dat ieder mens van nature is vervuld van een zuivere levensstaat die deze eeuwige wet, ‘Dharma’, volmaakt belichaamt. Deze levensstaat heeft betrekking op de meest edele en wezenlijke kwaliteit van de mens, die het mogelijk maakt om een waardig bestaan te leiden. Hij stelde vast dat zelfverachting, gehechtheid aan verlangens en destructief egoïsme het naar boven komen van deze van nature zuivere staat blokkeren. Shakyamuni leerde de mensen hoe zij door deze illusies heen konden breken, zodat zij zelf konden ontwaken tot de heilige aard van hun eigen leven en hun unieke potentieel volledig konden uitdrukken.
Shakyamuni benadrukte bovendien dat bewustzijn van de waardigheid van het eigen leven zich vertaalt naar respect voor de waardigheid en waarde van andermans leven. Zijn leer is er een van mededogen: de oprechte zorg voor een ander. Dit mededogen ontstaat vanuit het besef dat de waarde van de ander gelijk is aan die van jezelf.
In de veertig jaar na zijn verlichting onderwees de Boeddha een grote verscheidenheid aan mensen. Ook toen waren er — net als nu — drie hoofdgroepen waarin zij te verdelen waren. De Boeddha gaf hen verschillende onderrichten, die later uitgroeiden tot verschillende vormen van boeddhisme.
"Ik onderricht omdat alle wezens verlangen naar geluk en lijden willen vermijden. Ik leer over hoe de dingen werkelijk zijn."
De Boeddha